Gezond bouwen
Ik zoek gezonde bouwmaterialen, maar het lijkt of ik een pistool zoek, of iets anders illegaals. Voor gezond bouwen moet je in het ‘circuit’ zijn. Daarbuiten is er niets te vinden.
Caro Sicking voor Ecolutie
In de doe-het-zelf zaak bij de verfafdeling: ‘Heeft u leemverf?’ Het meisje in het Karwei rode shirt dat alertheid moet uitstralen, kijkt me vragend aan. Dan brandt er een lichtje en haar gezicht klaart op: ‘Verf in leemkleur staat daar.’ ‘Nee, ik wil witte verf gemaakt van leem.’ Nu krijgt haar aardige gezichtje een meewarige uitdrukking. ‘Dat hebben we niet, mevrouw.’ Ze denkt overduidelijk dat ik niet helemaal spoor.
Een paar gangen verder staat de voorstrijk, schappen vol in allerlei varianten. Ik zoek damp open, voor onder het leem. Leem ademt, lekker binnenklimaat. Daar moet je geen latex ondergrond bij gebruiken, want dan hef je de werking van het leem op. De ene pot na de andere lees ik na op eigenschappen. Er staat niets over damp open. Ik vraag een mannelijke collega van het verfmeisje. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord,’ zegt hij. En begint ook het proza van de voorstrijk fabrikanten te ontcijferen. ‘Nee, dat bestaat niet volgens mij. Voor een keuken? Ik zou gewoon deze pakken.’
De schilderspeciaal zaak heeft wel damp open voorstrijk. Geen leemverf, maar zij denken tenminste niet dat ik gek ben.
Thomas Pijnenborgh kent de oplossing: Hij brengt een pot witte leemverf en grote rollen schapenwol en dampremmende hennepfolie voor de isolatie van het plafond.
De bouwploeg gaat aan het werk. Boven je hoofd zo’n plafonnetje leggen is geen pikkepoelie. De schapenwol wordt op maat gesneden en gescheurd. Het ruikt naar schaap. Hilarisch geblaat. Aan het einde van de dag hebben een paar van de bouwlieden-voor-deze-gelegenheid spierpijn, maar geen wondjes of krassen, wat je wel krijgt van bijvoorbeeld glaswol. De schapengeur verdwijnt achter het plafond en de kou verdwijnt uit de ruimte. ‘Wow, het waait niet meer in de keuken.’
Na twee dagen klussen begint de schildersploeg. ‘Net melk die voorstrijk.’ We smeren wanden en plafond in. De witte leemverf is een dikke substantie. ‘Moet er water bij?’ ‘Ik geloof van niet. We moeten roeren tot het glad is.’ We batsen over de muren. ‘Ruik je dat?’ ‘Ik ruik niks.’ ‘Precies, geen latexstank.’ We halen diep adem en verven door.
Kortom: de hele wereld heeft het woord ‘duurzaamheid’ voor op de tong, maar om aan gezonde bouwmaterialen te komen moet je niet afhankelijk van de mainstream zijn en het beter weten dan de profs, wat vrij lastig is voor een goedbedoelende amateur met twee linkerhanden die ook een keer wil klussen.
In bouwmarkten is duurzaam veelal synoniem voor iets wat niet/nooit zal vergaan, toxisch, plastik en chemisch.
Een vriend die huisschilder is, heeft een zwaar herseninfarct gekregen. ‘Vind je het gek?’ zeggen mensen uit zijn omgeving. ‘Hij staat iedere dag in die verflucht.’
Die materialen giften door wanneer ze eenmaal in je huis zitten.
Toch trekt niemand de enig logische conclusie: gebruik gezonde materialen. Ze zijn er en ze zijn goed.
De eersten die hiermee zouden moeten beginnen, zijn de bouwers, schilders en doe-het-zelf zaken. Voor henzelf. Voor hun klanten.
Ecolutie, 2 november 2011